- eau
- eau [oo]〈v.〉1 water 〈in vrijwel alle betekenissen〉 ⇒ vocht, nat2 〈meervoud〉kielwater ⇒ kielzog3 〈meervoud; biologie〉vruchtwater4 〈meervoud〉kuurbaden♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwaterclair comme de l'eau de roche • glashelder 〈ook figuurlijk〉eau de rose • rozenwater〈figuurlijk〉 à l'eau de rose • zoetigeau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toiletteeau de vaisselle • afwaswater; 〈figuurlijk〉bocht 〈gootwater〉〈ook schertsend〉 de la plus belle eau • van het zuiverste watereau bénite • wijwater; 〈figuurlijk〉ongeloofwaardige vleierijc'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau douce • 〈aardrijkskunde〉zoet water; 〈scheikunde〉zacht waterà grande eau • met flink veel water 〈m.b.t. schoonmaken〉eau grasse • afwaswater〈figuurlijk〉 de même eau • van hetzelfde slag〈spreekwoord〉 il n'est pire eau que l'eau qui dort • stille wateren hebben diepe grondeneau plate • tafelwater zonder priknager en pleine eau, dans les grandes eaux • in diep water zwemmen; 〈figuurlijk〉het goed hebbeneau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau sédative • pijnstillend water 〈ammoniak met kamferspiritus〉eau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenil y a de l'eau dans le gaz • er zit onweer in de lucht 〈figuurlijk〉en disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevonden〈m.b.t. vruchten〉 avoir trop d'eau • te veel sap bevattenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijn〈formeel〉 être (tout) en eau • (geheel) bezweet zijn〈scheepvaart〉 faire eau • water maken 〈lekken〉faire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈figuurlijk〉de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komen〈scheepvaart〉 mettre à l'eau • te water latense mettre à l'eau • in het water springen 〈figuurlijk〉; alles op het spel zettenmettre l'eau à la bouche • doen watertanden〈formeel〉 mettre en eau • aan het zweten brengenmettre de l'eau dans son vin • water bij de wijn doen 〈ook figuurlijk〉passer l'eau • het water overstekenpêcher en eau trouble • in troebel water vissen 〈figuurlijk〉porter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragen〈m.b.t. schoeisel, kleding〉 prendre l'eau • lekkentâter l'eau • z'n voelhoorns uitsteken〈formeel〉 il tombe de l'eau • het regenttomber à l'eau • in het water vallen 〈ook figuurlijk〉〈spreekwoord〉 l'eau va toujours à la rivière • het water loopt altijd naar de zeealler à l'eau • het water ingaanhors d' eau • regenvrij gemaakt 〈m.b.t. gebouwen〉; watervrij gemaakt 〈m.b.t. schepen〉aller sur l'eau • een boottochtje maken2 〈figuurlijk〉 être, naviguer, se tenir dans les eaux de qn. • in iemands vaarwater zitten3 la perte des eaux • het breken van de vliezen4 une ville d'eaux • een kuuroord 〈badplaats〉aller aux eaux, prendre les eaux • gaan kuren¶ 〈overheid〉 les Eaux et Fôrets • Staatsbosbeheerl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. fwater2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.